Burgemeester Ter Horst (Nijmegen) en directeur verslavingszorg Czyzewski
(Rotterdam) geven in De Volkskrant van 8 november hun visie op de
toekomst van de verslavingszorg en stellen dat huidig beleid van
gebrekkige inzichten getuigt. Ze geven geen blijk van betere inzichten,
als het gaat om verslaving en mogelijke remedies.
Dat
verslaving een hersenziekte is weten deskundigen al sinds jaar en dag;
Ter Horst en Czyzewski voegen hun ‘inzicht’ toe dat het risico van
verslaving genetisch is bepaald. Dit idee wordt niet breed gedragen
omdat het discutabel is en bij de behandeling van verslaving van geen
belang.
Als
zestien miljoen Nederlanders veertien dagen heroďne gebruiken, raken
bijna zestien miljoen Nederlanders verslaafd. Dat heeft niets te maken
met aanleg, maar de met de verslavende eigenschap van het middel. Het
probleem verslaving ontstaat door herhaald gebruik van een
verslavend middel.
Czyzewski en Ter Horst mystificeren het probleem door te schrijven over
een ‘beschadigde biologische werking van hersenen die het gedrag
domineert’, in plaats van over een tijdelijke neurologische
verstoring met beperkte gevolgen. Ontwenningsverschijnselen,
waaronder sterke behoefte het middel te blijven gebruiken, verdwijnen
vanzelf na maximaal enkele weken, zelfs zonder ze te behandelen, mits
het verslavende middel niet opnieuw wordt gebruikt.
Hulp die
kan leiden tot een verslavingsvrij bestaan is ongecompliceerd:
behandeling van somatische ontwenningsverschijnselen, psychosociale
begeleiding bij het weerstaan van de behoefte of medicijnen hiertegen,
psychologische begeleiding bij emotionele en mentale problemen čn hulp
bij maatschappelijke (re-)integratie.
Dat veel
verslaafden behandelingen niet volhouden of kort erna opnieuw drugs
gebruiken heeft vooral te maken met de lage kwaliteit van de hulp die
hen wordt geboden. Behandeling met methadon is de spil in de
verslavingszorg; dit middel is verslavender dan heroďne, geneest niets
maar houdt verslaafden wel al decennia vast in de verslavingzorg. In
april van dit jaar stelde de Inspectie voor de Volksgezondheid dat de
kwaliteit van behandelingen ver onder maat is, dat directeuren van
instellingen er een te rooskleurig beeld van hebben en dat van
overheidswege wordt ingegrepen als snelle verbeteringen uitblijven.
Politici moeten meer kennis nemen van rapporten over de kwaliteit van de
verslavingszorg, die staan vol met onvoldoendes.
De
instellingen erkennen ook zelf de stand van zaken: “Het is vijf voor
twaalf. De sector moet een beter antwoord geven op kritische vragen over
doelmatigheid”, stelden ze in 1997 gezamenlijk, bij de start van het
innovatieproject ‘Resultaten scoren’. Bij die gelegenheid bekenden ze
ook dat vooral ineffectieve zorg werd verleend. Zeven jaar later
stoeiden ze nog met een gebrek aan visie: “Vanuit welke visie op
verslaving en verslavingszorg willen we eigenlijk werken?” vraagt het
eerste projectverslag in 2004.
Vanuit
de visie dat verslaving een psychiatrische ziekte is en dat verslaafden
gebaat zijn bij dwang, is Czyzewski’s recentste antwoord. De visie is
ondoordachte onzin en dwang is de weg van de minste weerstand, althans
voor de zorginstellingen.
Czyzewski hecht in zijn visie op verslaving weinig belang aan het middel
dat wordt gebruikt en verwijst en passant alle rokers van zware shag
naar de psychiater. De stelling dat verslaving vrijwel altijd gepaard
gaat met andere ernstige psychische aandoeningen is evenzeer
aantoonbaar onjuist. Een gesloten afdeling met zestig procent
schizofrene verslaafden is niet exemplarisch voor de verslavingszorg.
Tientallen voorzieningen hebben duizenden cliënten zonder ernstige
psychische aandoeningen. Wie hen vertelt dat ze een psychiatrische
ziekte hebben, wordt zelf voor gek uitgemaakt. Czyzewski en Ter Horst
zullen dat wijten aan gebrek aan ziekte-inzicht.
De
verslavingszorg maakt haar cliënten niet sterker maar zwakker: “Door
verslavingsziekte en andere psychische aandoeningen is het vermogen
verstandige beslissingen te nemen ernstig aangetast.”
Door
verslaving voor te stellen als nagenoeg onbeheersbaar wordt de autonomie
van verslaafden ontkent. Die autonomie bestaat uit het vermogen
om voor of tegen verslavend druggebruik te kiezen, hoe paradoxaal dat
ook klinkt, en het recht dit te doen. Mogelijkheid en recht gaan
ook in de visie van Czyzewski en Ter Horst hand in hand: het ontkennen
van het vermogen leidt tot opheffen van het recht. Zij pleiten voor
dwang: instrumenten om mensen langdurig onder toezicht te kunnen houden,
een aangepaste BOPZ. Daarbij noemen ze ook een idee van Ter Horsts
Haagse collega Deetman: ‘behandelgevangenissen’.
Deetmans
idee is niet nieuw, maar een kopie van de Strafrechtelijke maatregel
Opvang Verslaafden (SOV). Deze maatregel wordt einde 2006 opgeheven
omdat SOV-behandelingen zijn mislukt, ondanks bijdragen van de
verslavingszorg. Van de resultaten van dwangbehandeling binnen de
verslavingszorg mag dan ook niet veel worden verwacht.
Ter
Horsts doel is verbetering van de openbare orde, onder het mom goede
zorg. De vraag is of zij daarbij opportunistisch gebruik maakt van
argumenten die Czyzewski aandraagt, of dat zij zich zand in de ogen laat
strooien.
Czyzewski’s doel is meer geld voor een verslavingszorg die al dertig
jaar weinig bereikt met de middelen die zij heeft. Voor het verklaren
van slechte resultaten steekt de verslavingszorg nooit de hand in eigen
boezem maar legt zij de schuld bij de verslaafden. In de jaren zeventig
waren het ongemotiveerde karakterzwakke galbakken, nu moeilijk
behandelbare psychiatrische patiënten. Czyzewski en Ter Horsts grijpen
dit aan om het taboe op autonomie te doorbreken: ‘eerder ingrijpen’. Wat
zij daarbij niet melden is dat de meeste 32.000 problematische
harddrugverslaafden al tien, vijftien, twintig of dertig jaar bij de
verslavingszorg aankloppen voor hulp en dat de instellingen al even lang
aankondigen dat ze zullen gaan ‘professionaliseren’, waarmee ze bedoelen
dat ze beter werk zullen gaan afleveren. Het ligt voor de hand de
aangekondigde verbeteringen eerst af te wachten alvorens te pleiten voor
ingrijpende maatregelen.
Wat in
de ideeën van Czyzewski en Ter Horsts ontbreekt is uitbreiding van de
huidige verstrekking van heroďne, meer cliënten en ook andere
verslavende middelen zoals cocaďne. Hun ‘inzichten’ kunnen daartoe
leiden, maar ze kiezen voor dwang en doen het schijnen alsof dat
onontkoombaar is. Daar steekt afwijzing van de verslaafde achter, een
houding die de verslavingszorg al dertig jaar kenmerkt en bepaald niet
de goede basis is voor effectieve hulpverlening. Onderkennen dat het
probleem harddrugverslaving in grote mate wordt verergerd door de
drugwetgeving zou de hulpverlenersrelatie al aanzienlijk verbeteren.
Maar dat doet de zorg niet: zij dankt haar groeiende werkterrein aan de
stelling dat het allemaal aan de verslaafden ligt.
We geven
Ter Horst het voordeel van de twijfel en het advies om na gesprekken met
directeuren verslavingszorg eerst het zand uit haar ogen te spoelen. Een
goede politieke aansturing van de verslavingszorg begint met zien dat
die zorg al dertig jaar ongeloofwaardig is.
Theo van
Dam
Alf
Berendse
De
auteurs publiceren in december hun boek ‘Schellen van de ogen. Dertig
jaar verslavingszorg in Nederland en de suggestie hoe het beter kan’.
|